Menu Sluiten

De oostzijde heeft de voorkeur

We rijden verder naar het noorden. De dagen worden snel korter, de temperaturen lager. De winter staat om de hoek, klaar om toe te slaan. De winter heeft deze dag uitgekozen voor een eerste slag. In de bermen ligt al een dun laagje opgewaaide sneeuw. Wolken drijven langzaam voor de zon, en bij iedere kilometer die we afleggen wordt het landschap witter.

Er volgen vele kilometers waar de ruitenwissers zachtjes de sneeuwvlokken van de ramen schuiven, de verwarming zachtjes warme lucht de cabine in blaast en de motor van onze auto slechts zachtjes ronkt. Muziek van de IJslandse band Sigur Rós klinkt op bijpassend geluidsniveau door de auto. De wereld om ons heen wordt kleiner en kleiner.

Hoe graag zou ik stoppen om foto’s te maken van dit serene landschap, maar het ontbreken van geschikte uitwijkmogelijkheden of parkeerplaatsen laten mij doorrijden. Ik sla de beelden op in mijn geheugen, al weet ik dat in mijn herinneringen deze beelden met de jaren alleen maar mooier zullen worden, want dat is wat onze hersenen doen met herinneringen. Als ik niet stop om foto’s te maken zal mijn geheugen me over enkele jaren proberen wijs te maken dat de sneeuw in alle kleuren van de regenboog rondom ons heen neerdwarrelde.

Het duurt lang, of in ieder geval lijkt het lang te duren voordat ik een parkeerplaats vind waar ik mijn eerste echte winterplaatjes kan schieten. Mijn schoenen zakken weg in een twintig centimeter dikke  laag, witte poedersneeuw. Het is koud, maar niet te koud, het waait, maar niet te hard, het sneeuwt maar wel zachtjes, ik geniet, maar wel enorm. Rondom ons is de wereld ontdaan van alle kleur. De wereld is wit met hier en daar een accentje zwart.

Als we verder rijden wordt het zicht langzaam beter. De wereld om ons heen groeit, en de zon priemt zo nu en dan tussen de wolken door. Donkere wolken, met een potentieel voor veel neerslag zorgen  voor grote contrasten met het witte sneeuwlandschap. We rijden door een bijzonder landschap. Waar we kunnen zetten we de auto even aan de kant, soms om wat langer om ons heen te kijken, en soms om ook snel een paar foto’s te kunnen schieten.

 

De weg aan de oostzijde van de waterval Dettifoss, is afgesloten. We steken de brug die over de Jökulsá á Fjöllum gaat over, en nemen een paar kilometer verderop de afslag die naar de westzijde van deze imposante waterval leidt. Ik heb het nooit begrepen. De Dettifoss is alleen goed in al zijn kracht vanaf de oostzijde zichtbaar. De nevel die deze waterval in zijn 44 meter diepe val opstuwt waait in 95% van de tijd naar de westzijde. Toch heeft de regering van IJsland ervoor gekozen om de weg aan de westzijde te asfalteren, en de weg aan de oostzijde, een gravelweg niet of bijna niet meer te onderhouden. Ik heb ooit vernomen dat hier wat geld onder de tafel is doorgeschoven om voor deze onlogische variant te kiezen.

Voor mij hoeft de wandeling naar de Dettifoss dan ook niet zo nodig. Anderhalve kilometer stroomopwaarts ligt nog een andere waterval, de Selfoss. Voor deze waterval maakt het niet zo heel veel uit van welke zijde je hem benaderd. Beide zijden zijn mooi en bijzonder fotogeniek. Bij deze waterval komt over een lengte van enkele honderden meters op verschillende plekken het water over een 11 meter hoge wand naar beneden gestroomd.

Dit keer is het anders. Alleen over de eerste honderd meter stroomt water naar beneden. De rest staat droog. In eerste instantie valt me dat wat tegen, maar als ik iets langer blijf kijken zie ik toch wel mogelijkheden voor “andere” foto’s. Plekken waar je normaal gesproken niet kunt komen zijn nu makkelijk toegankelijk. Ik loop even rond, maak wat opnames die ik bij het terugkijken toch afkeur of in ieder geval niet bijzonder genoeg vind. Na een tijdje vind ik mijn plekje. Oke, mijn statief staat half in het water, en om mijn voeten droog te houden staan ze ongeveer een meter uit elkaar wat niet echt stabiel aanvoelt. Maar bij het kijken door de zoeker weet ik dat ik nu goed zit. Dit worden de opnamen waar ik later nog met plezier naar zal terugkijken.

Tevreden lopen we terug richting parkeerplaats. Halverwege draai ik me nog even om. Meestal resulteert zo’n laatste blik terug er altijd in dat ik mijn camera toch nog een keer tevoorschijn halen moet. De droge wand waar anders het water overheen stroomt verdient een eigen foto. Zelden heb je zo’n mooi zicht op het achterste deel van de waterval. Een voor mij unieke ervaring die ik vast moet leggen. Ik ben ook enorm gecharmeerd van de wolkenlucht en het licht achter de waterval en gun mezelf de tijd om van deze combinatie ook wat foto’s te maken.

Omdat we toch dichtbij zijn lopen we toch maar even naar de Dettifoss. Ik had dat beter niet kunnen doen, want het zicht maakt me alleen maar melancholischer. Ik verlang terug naar de tijd dat je hier naar beneden kon wandelen over een slecht modderspoor waarbij je zo dichtbij de waterval kon komen dat je je bijna één voelde worden met het watergeweld. Het modderpaadje is vervangen door een metalen trap met antislip treden en een leuning. Voor de trap hangt een geel/wit lint met daaraan een bordje dat de trap gesloten is. Waar is de tijd gebleven dat je zelf je risico maar moest inschatten of je naar beneden wilde wandelen, en hoe dicht je dan bij de rand wilde komen. Nu wordt er voor ons besloten. Tot hier en niet verder.

Een strak uit hout en metaal opgebouwd wandelpad hoog boven, en ver van de waterval is het enige wat nu nog rest om de waterval van uit een verkeerde hoek te kunnen bekijken. Nee, de Oostzijde heeft de voorkeur.

Zonder mijn camera tevoorschijn te halen draaien we weg van het platform. Terwijl mijn humeur ongelijk evenredig is gedaald ten opzichte van mijn onbegrip over dit westelijk uitzichtpunt, wandelen we terug naar de auto. De wind en de wolken hebben ter compensatie voor mijn melancholische bui, een mooi uitzicht voor ons samengesteld.

De camera komt weer tevoorschijn, net zoals een lach op mijn gezicht.

De mooiste basalt canyon van IJsland…

We vissen meer en meer kledinglaagjes uit onze kofferbak. Vanuit de warme auto zou je niet vermoeden dat er buiten zo´n koude wind staat. Het is niet fijn om te koud gekleed, aan een wandeling te beginnen, maar te warm vind ik nog vele malen erger. Toch gaat de complete wintergarderobe vandaag mee. De summiere informatie die ik heb kunnen vinden over deze wandeling geeft globaal een afstand, en globaal een locatie. Het gegeven dat de wandeling acht kilometer lang is geeft ook geen houvast omdat we niet konden achterhalen of dat enkele reis is of retour. De enige informatie waar we iets aan hebben is dat je ongeveer zeven á acht uur voor de wandeling uit moet trekken.

In deze tijd van het jaar hebben we ongeveer negen uur daglicht waarvan er al twee om zijn als we bij de start van de wandeling aankomen. Het is natuurlijk niet meteen aardedonker als de zon achter de horizon verdwijnt, zodat we nog anderhalf tot twee uur schemering kunnen optellen bij de tijd die we hebben om terug bij het startpunt te zijn.

De kans om te verdwalen is niet zo heel groot, we lopen in het dal van de gletsjerrivier, Jökuldalur. Zolang we de rivier onder in het dal blijven volgen lopen we niet verkeerd, hooguit te ver.

De basalt kolommen vallei

We zijn onderweg naar de Stuðlagil, wat vertaald naar het Nederlands “Basalt kolommen vallei” betekend. Door de bouw van een waterkrachtcentrale, “Kárahnjúkavirkjun” is de eens woeste en daardoor beruchte rivier Jökulsá á Brú veranderd in een vriendelijk stroompje, dat wordt gevoed door kleinere rivieren en regenwater uit de omliggende bergen. Door het dalen van het waterpeil kwam een schitterende vallei met basaltkolommen tevoorschijn.

Enigszins opgewonden beginnen we aan de wandeling. De verwachtingen zijn hoog, en dan kan het eigenlijk alleen maar tegenvallen. De enige auto op de parkeerplaats is die van ons, en dat kan ik niet goed begrijpen. Voor mij moet dit zo ongeveer het hoogtepunt van deze IJsland reis zijn, en ik kan me bijna niet voorstellen dat er vandaag niemand anders is die ook op het idee is gekomen deze plek te bezoeken.

Bij de boerderij Klaustursel steken we de brug over en slaan meteen rechts af op de weg die de rivier volgt. Zo nu en dan moeten we over een hek klimmen dat hier duidelijk is bedoeld om de schapen aan de andere kant te houden, en niet om wandelaars te ontmoedigen. Het ontmoedigen is meer toebedeeld aan de koude wind die ons dwingt de mutsen ver over de oren te trekken, en mond en neus diep in de das te duwen.

Zoeken naar de juiste locatie

Er is niets wat ons ook maar enigszins de goede richting in stuurt. Geen bordjes en geen paaltjes. We volgen de canyon, die een paar honderd meter rechts van ons ligt en proberen een glimp op te vangen van basalt kolommen. Door voorbereidingen weet ik dat er maar één plek is waar je in de canyon kunt afdalen. Waar die plek is werd niet verteld.

Ik houd de steile wanden van de canyon goed in de gaten. Ik ben te bang dat we anders de afdalingsplek zullen missen. Als je de canyon goed volgt is er maar één logische plek waar je kunt afdalen. We lopen er dan ook in een keer naar toe. Even later staan we in de canyon. Ik kan bijna niet geloven wat ik zie. Nog nooit zag ik zoveel basalt structuren op zo’n korte afstand bij elkaar. Waar ik ook kijk, alles is interessant en fotogeniek. Teveel om te fotograferen voor één fotograaf. Dat maakt me niet moedeloos, dat maakt mij gelukkig.

Mooi maar glad

Voortbewegen door de canyon is nog een uitdaging. Het heeft vannacht gevroren, en alle stenen, alle afdalingen zijn bedekt met een flinterdunlaagje helder ijs. Je ziet het bijna niet, maar het is wel spekglad. Langzaam schuifelend werk ik mezelf door de canyon naar de mooiste plekjes.

Ik kan niet overal komen. Soms zijn de risico’s te groot om nog een stapje verder te gaan. Zo nu en dan moet ik al op handen en voeten als ik net die extra stap wil zetten.

Ik kan niet stoppen met het maken van foto’s. Soms maak ik een foto, die vind ik dan zo mooi dat ik hem nog een keer maak. Ja, ik weet het. Een rare tik die ik over heb gehouden uit de film en dia tijd. Stel je voor dat zo’n dia of negatief net beschadigd is, dan kan het geen kwaad om er nog een te hebben.

Te weinig tijd voor teveel foto momenten. Toch moet ik even stoppen en gaan we even een stukje lopen. Ik ben redelijk in beweging, maar Ans die toch vooral wacht tot ik weer eens fotografisch bevredigd ben heeft het ijskoud. We lopen ons even warm buiten de canyon, maar keren dan weer terug en dalen opnieuw af

 

We gaan nu de andere kant in. Ondertussen is ook de zon flink gaan schijnen, en dat levert op een andere manier weer prachtige plaatjes op. Vooral het groene water springt er mooi uit. Als we op het verste punt in de canyon zijn, en dan bedoel ik het punt waar je niet verder kunt zonder minimaal kniediep door het water te moeten waden, keren we om. Als we ons omdraaien kijken we tegen een hele donkere lucht aan. Zo’n lucht waar of heel veel water, sneeuw of hagel uit kan vallen. Even later dwarrelen de witte watjes vrolijk om ons heen. Van zonneschijn naar sneeuw binnen een paar minuten. We zullen wel in IJsland zijn.

De terugweg met natte voeten

Het wordt ook zo langzaam aan tijd om de canyon te verlaten. We moeten nog vier kilometer terugwandelen en doen dit bij voorkeur toch bij daglicht. Na twee kilometer stoppen we nog even bij de Stuðlafoss. De basaltkolommen waterval dus. Op de heenweg stopte we hier ook voor korte tijd, en hoewel de waterval zeker enorm fotogeniek was, was ik toch te gretig om de canyon te zien en gingen we in mijn optiek snel verder. (Mijn optiek is niet gelijk aan die van Ans).

Het voordeel is dat er nu aanzienlijk meer water door de waterval stroomt. Het nadeel is dat de stapstenen om naar de overkant te komen gedeeltelijk onder water liggen. Terwijl Ans twijfelt om van steen naar steen te stappen maak ik eerst wat foto’s en stap dan naar de overkant. Ans twijfelt nog steeds, en ik doe mijn best om haar daarmee voor de gek te houden. Als ik dan voor de derde keer over de stapstenen loop, mis ik plotseling ook een paar stenen. In een paar minuten tijd is het water nog eens minstens 10 centimeter gestegen.

Ik maan Ans om nu echt haast te maken voordat het water nog verder stijgt. Het stijgende water geeft Ans vleugels, en hoewel niet met droge voeten, staat ze nu snel aan de goede kant van het water en kunnen we de laatste twee kilometer terugwandelen naar de auto, waar droge sokken op haar wachten.

Met de verwarming van de auto op de hoogste stand rijden we niet veel later terug naar ons huisje Ásgeirsstaðir terwijl de sneeuw de weg, witter en witter kleurt.

Stuðlagil

Van 1 mei tot en met 10 juni broed hier de Kleine rietgans, (Anser brachyrhynchus). In deze tijd wordt je vriendelijk verzocht het gebied niet te betreden.

Langs de Oostfjorden

De dagen in IJsland worden al snel korter. De winter is in aantocht en snoept iedere dag enkele minuten weg van de dag, en schenkt ze aan de nacht. Als het bewolkt is, of de kans op noorderlicht minimaal liggen we voor onze begrippen vroeg op bed. In het donker zitten we dan al aan het ontbijt, en bij het eerste daglicht zijn we weer op pad.

We willen als eerste naar de tot de verbeelding sprekende Vestrahorn rijden. Bij de afslag naar deze prachtig gelegen bergrug blijft mijn richtingaanwijzer uit, en houd ik het stuur recht. De bewolking hangt zo laag dat het weinig zin heeft hier af te slaan. De plannen die je maakt voor een rondreis in IJsland dienen alleen als richtlijn. Je weet van tevoren dat je niet alles gaat halen. Of je komt op een plek waar het zo mooi is dat je onbewust veel langer blijft dan je had gedacht, of je regent op diezelfde plek weg, en staat al vroeg in de middag bij je volgende accommodatie.

De oostfjorden van IJsland

De Vestrahorn zal voor een andere keer zijn. We rijden de tunnel in, en verlaten daarmee de zuidkust van IJsland en rijden naar de Oostfjorden. Een mooi maar door velen enorm ondergewaardeerd stuk IJsland. Komende vanaf de spectaculaire zuidkust, rijdend op de doorgaande weg valt er niet veel te beleven in dit deel van IJsland. Geen spectaculaire watervallen en geen gletsjers. De meeste reisgidsen gebruiken de Oostfjorden enkel als doorvoer van zuid naar noord. Jammer, want er is veel te zien en te beleven.

Onlangs kreeg ik nog een tip van een mooi stukje IJsland op slechts een paar kilometer voorbij de tunnel waar we zojuist doorheen reden. Als je weet waar je moet kijken is de Skutafoss, de waterval van de tip makkelijk vanaf de hoofdweg te zien. Een paar honderd meter met de auto, en dan nog een paar honderd meter te voet is alles wat nodig is om de waterval aan te kunnen raken.

Als wij er aankomen regent het een beetje. We wachten de ergste regen even af, en beginnen dat aan die laatste drie of vierhonderd meter. Niet zichtbaar vanaf de weg is een door de natuur gevormd afdak waaronder je prima kunt schuilen. Thuis had ik al op de kaart gekeken en plannen gemaakt om de rivier voorbij de waterval nog een stuk stroomopwaarts te volgen. Die plannen moet/wil ik vanwege de regen bijstellen. De waterval op zich is al een traktatie, en verder lopen door het zompige veen is niet erg uitnodigend.

Een nat pak is een kwestie van minuten

Als we teruglopen naar de auto wakkert de wind even aan, en komt de regen plots met bakken uit de hemel. Mijn broek, die waterafstotend maar niet waterdicht is kan al dat water en windgeweld niet aan zodat ik even later voor de eerste keer deze dag, nattigheid voel. Ans is beter tegen dit watergeweld opgewassen. Het hemelwater rolt zo van haar broek af.

In de auto gaat al snel de verwarming naar de hoogste stand, net zoals de stoelverwarming.  Met het langzaam opdrogen van mijn broek komt mijn humeur ook weer in de betere zone. Dat de wolken steeds meer plaats maken voor een stukje blauwe lucht werkt ook mee.

We stoppen bij een plek die ik ooit heb leren kennen als Hlaupgeiri al ben ik er nooit achter gekomen of deze naam wel klopt. Het is één van de plaatsen waar ik graag stop en die hoewel niet spectaculair, voor mij een stukje van de charme van de oost fjordenkust betekend. Een pilaar staand op de grens van eb en vloed en die bij storm of springvloed wordt geteisterd door hevige golfslag.

Tussen eb en vloed

De golven slaan zo nu en dan woest tegen de pilaar en waaieren breed uit over het pekzwarte strand. Als we naar beneden lopen trek ik, wijs geworden van mijn ervaring bij de Skutafoss mijn regenbroek aan. Ik loop even over het strand om “de” positie in te nemen vanwaar ik verwacht “mijn foto” te kunnen maken. Dat is, hoe kan het ook anders iets voorbij de grens van eb en vloed. Ik wacht op de perfecte golf. Die moet dan zowel tegen de pilaar aan slaan, als een mooi wit spoor over het strand trekken. Soms heb ik mijn “perfecte plaatje” bijna gemaakt als blijkt dat mijn statief, tijdens de opname, iets is verzakt in het zwarte zand doordat het water net iets hoger kwam dan ik had verwacht. Mijn concentratie, of beter gezegd fixatie neemt toe. Nauwkeurig observeer ik de golven, tel af tot het moment van impact en druk af als ik denk dat dit het juiste moment is. Door mijn concentratie op de pilaar vergeet ik even dat er ook golven achter mij het strand oprollen. Het is dan ook onvermijdelijk dat ik even later vergeefs probeer weg te rennen van het water dat mij allang in zijn greep heeft. Gretig neemt het water alle open ruimte in mijn schoenen in. Als het water weer terugtrekt naar de zee, of simpelweg wegzakt in het zwarte strand is het kwaad geschiet. Met een klotsend geluid bij iedere stap die ik zet ga ik eigenwijs en koppig terug naar de grens tussen eb en vloed. Een paar natte voeten en schoenen is blijkbaar de prijs die ik moet betalen voor het “perfecte plaatje”.

Onderweg naar “The Middle of Nowhere”

Als ik denk dat het perfecte plaatje is geschoten, en er weer donkere wolken voor de zon schuiven wordt het tijd om terug naar de auto te lopen. Een klein watervalletje dat hier van een steile klif stroomt vormt nog een mooie voorgrond voor de dreigende luchten die nu de hemel domineren.

Onderweg naar onze volgende accommodatie, Ásgeirsstaðir, niet ver van de stad Egilstaðir stoppen we tussen twee buien door nog even bij fossardalur. Een mooie waterval die vanaf de doorgaande weg niet zichtbaar en daardoor weinig populair is. De reizigers moesten eens weten wat hier op slechts een kleine 200 meter van de doorgaande weg ligt.

Nog net voor het donker, komen we aan bij Ásgeirsstaðir, onze bungalow voor de komende twee nachten. Het ligt een paar kilometer ten oosten van Egilstaðir op een plek die je zo zou kunnen omschrijven als “the middle of nowhere”. Het is voor ons een mooie uitvalsbasis voor de wandeling van morgen, waar ik me al een paar weken enorm op verheug…

Onbekend maar niet onbemind

17 Dagen geleden stond ik hier ook. 17 dagen en ik ken het niet terug. Ik sta nu op precies dezelfde plek, maar in een totaal ander landschap. Waar een dun laagje ijs de ijsbergen in hun greep leken te houden, waar de hemel in de maagdelijke witte sneeuw blauw reflecteerde, en de bergtoppen door diezelfde sneeuw van al hun kleuren waren ontdaan.

Het waarschuwingsbord, voor aan de weg, dat aangaf dat het hier om een track voor enkel vierwiel aangedreven auto’s ging leek nu ook logischer. Waar ik de vorige keer nog over een rotsige weg eenvoudig tot aan de gletsjer kon geraken moesten nu diepe geulen met snelstromend water worden getrotseerd. Het water stroomt hier nu eenmaal niet door een geul, maar zoekt steeds opnieuw de makkelijkste weg naar de zee. Soms is die makkelijkste weg, “de” weg, en zo nu en dan steekt het water de weg over waardoor diepe geulen ontstaan.

Het eenvoudige autoritje van de vorige keer, was nu een klein avontuur. We parkeren de auto en nemen dan de laatste heuvel te voet. Vol verwachting klimmen we naar boven. Met het uitzicht van 17 dagen geleden in mijn gedachten is de aankomst bij de top van de heuvel een tegenvaller. Ik had veel ijsbergen, bijna op grijpafstand verwacht, maar het meer is vrijwel leeg.

Een verschil in verwachtingen

Mijn “Oooh” van teleurstelling wordt overstemd door de “Oooh” van fascinatie die Ans uitstoot. Zo zie je maar dat fascinatie of teleurstelling ook een gevolg is van je verwachtingspatroon. 

Alle ijsbergen zijn door de wind tot achter tegen de gletsjer aan geblazen. Diezelfde wind zorgt voor een rimpelig wateroppervlak dat ervan bovenaf wat bruinig uitziet. Als ik een beetje ben bijgekomen van mijn teleurstelling, en Ans lang genoeg heeft genoten van het uitzicht lopen we de heuvel af naar de rand van het meer.

Tijdens onze wandeling is de zon sterker doorgekomen, is de wind gaan liggen en is het rimpelige water langzaam tot rust aan het komen. Langzaam worden spiegelingen van de bergen en de gletsjer strakker in het water weergegeven. Het geeft een constante stroom van Kodak momentjes die steeds mooier worden.

Ik kan de verleiding niet weerstaan om even een stukje het water in te lopen om op die manier de illusie te wekken dat ik kan lopen op het water.

Als de wind na een tijdje de spiegeling aan diggelen blaast wordt het tijd voor ons om weer verder te gaan. Er zijn nog meer gletsjertongen die vandaag gezien moeten worden. Vorige keer zag ik een bordje met een mooie wandelroute bij de Heinabergsjökull. Een wandeling van ongeveer 14 kilometer die voor het restant van deze dag waarschijnlijk te lang is, maar we gaan voor de wandeling, niet voor het einddoel.

Het terugrijden naar de hoofdweg is nog wat lastiger. Ik heb het idee dat het water enigszins is gestegen. Dat zou op zich niet zo’n probleem zijn, maar we rijden recht tegen de laagstaande zon in. Het zicht is daardoor erg beperkt zodat we moeten gokken waar de weg is gebleven.

Voorzichtigheid is geboden…

Eenmaal terug op de hoofdweg rijden we verder naar het oosten waar enkele kilometers verderop de afslag naar de Heinabergsjökull ligt. We rijden nog maar een paar minuten op de afslag als we in de verte een kudde dieren zien lopen. Voor schapen zijn ze te groot, voor paarden te klein en voor koeien te elegant. Het kan niet anders dan dat we een kudde rendieren in het vizier hebben. We stoppen de auto en wisselen van stoel. Ans neemt het stuur in haar handen, en ik mijn camera met telelens. Langzaam naderen we de kudde die ons al snel in de gaten heeft maar nog even een afwachtende houding inneemt. Vluchten of eten, het is een lastige keuze. Voorzichtig manoeuvreren we dichterbij, en hoewel de afstand steeds te groot blijft voor een “prachtige” foto ben ik blij met het resultaat, en het met eigen ogen mogen zien van deze mooie dieren.

Een kleine teleurstelling volgt bij het doel van deze rit, de Heinabergsjökull. Dat ligt niet aan het aanzicht van de gletsjer, want die is prachtig. Alleen de brug waar we overheen moeten om aan de wandeling te kunnen beginnen is verdwenen. Er is voor ons geen mogelijkheid om aan de overkant te komen. Er zit niets anders op dan een alternatieve maar veel kortere wandeling te maken.

Een mooie, maar minder bekende waterval

Op onze weg naar deze gletsjertong zagen we een bordje met daarop “Bólstaðafoss “. Foss betekend “waterval”, en laat ik nu dol zijn op watervallen. We hebben de waterval al snel in het vizier, en kunnen onze auto op slechts een paar honderd meter van dit natuurverschijnsel parkeren. Het laatste stukje gaat te voet. We zijn erg blij met deze voor ons “nieuwe” waterval die mooi ingeklemd ligt in een kleurrijke kloof. In een paar trappen komt een smalle maar sterke waterstroom naar beneden. Het is even zoeken naar het “perfecte” standpunt, al heeft dat er misschien ook mee te maken dat ik niet kan kiezen. Het is zeker een plek die ik ga onthouden voor toekomstige IJsland reizen.

De zon staat nu erg laag, maar voordat we teruggaan naar ons hotel willen we nog even naar de Skálafellsjökull. Een gletsjertong waar je met een 4×4 auto redelijk in de buurt kunt komen, en een mooi uitzicht hebt over de tong. Het is onze tweede poging, de vorige eindigde in dichte mist. Dit keer is het redelijk helder.

Soms is het beter ieder risico te vermijden 

De conditie van de weg is redelijk, al zou ik iedereen met een twee wiel aangedreven auto ten strengste afraden om op deze weg te gaan rijden. De vele kuilen in de weg, erg modderige stukken, steile hellingen en haarspeldbochten vereisen veel concentratie, en een betrouwbare sterke auto. De route gaat op plekken erg steil en ik besluit al snel dat hoe mooi het uitzicht ook gaat zijn, ik voor het donker van deze weg af wil zijn. Dat geeft ons nog ongeveer anderhalf uur.

Hoe hoger we komen hoe slechter de weg wordt, en hoe meer sneeuw zich op de weg heeft verzameld. Zo nu en dan stoppen we even om van het uitzicht dat hier op zijn minst spectaculair te noemen is te genieten. We zijn nog ongeveer twee kilometer van het eindpunt als we op een steile en gladde afdaling aankomen. Een paar honderd meter verder zien we hoe een dikke pak wolken over de weg trekt. Wetende dat daar weinig tot geen uitzicht meer zal zijn, wetende dat we hier met zijn tweeën zijn en de kans klein is dat hier vandaag nog meer mensen heen rijden nemen we de enige en verstandigste beslissing die we kunnen nemen. We keren om.

Natuurlijk rijden we de weg niet in een keer helemaal af. We stoppen nog op verschillende plaatsen om uit te stappen en om ons heen te kijken. Een klein ijzig meertje met mooie reflecties trekt mijn aandacht en hoewel ik er nog lang zou willen blijven bedenk ik me; “Voor het donker de berg af”

naar Schateiland

Het weer in IJsland is nog een stuk wisselvalliger dan het weer in Nederland. Misschien is de term wispelturiger zelfs beter. De ene dag is er geen zuchtje wind en sta je in dichte mist, de andere dag is het helder maar waai je zowat uit je broek. Er zijn in IJsland eigenlijk te veel factoren die invloed kunnen hebben op het weer. Natuurlijk heb je hier ook de hoge en lagedrukgebieden, maar daarnaast heb je ook nog de koude en de warme golfstroom, bergen en gigantische gletsjers, die zo groot zijn dat ze een eigen klimaatsysteem hebben.

We staan bij het Jökulsárlon, en het enige dat we kunnen zien zijn de ijsbergen die dicht bij de brug voorbij komen drijven. De rest van de bergen is door de mist opgeslokt. Het strand, waar ik een paar dagen terug de blauwe ijsbergen tegen een roodkleurende lucht kon fotograferen, heeft vandaag al zijn kleur verloren. Het ijs weet nog enigszins een blauw tintje naar buiten te persen, het strand is zwart, het water wit en tussen deze nuances zie je het grijs van de lucht.

Een zen momentje

Toch vind ik dit geen verloren dagen. Op deze dagen is de lucht frisser, zijn de geluiden warmer en lijkt de wereld in een wat rustiger tempo te draaien. Op dagen als deze heb ik genoeg aan mijn camera, een verdwaald stuk ijs en een beetje golfslag. Ik zou hier wel de hele dag kunnen blijven zitten en zien hoe eb wordt verzwolgen door vloed, hoe het water op het strand geworpen wordt en weer terugvloeit naar de oceaan.

Zou kunnen, is niet hetzelfde als doen. Aan de ene kant zit in mij de ultieme rust, aan de andere kant een nieuwsgierige man die meer wil zien. Een stukje richting Höfn ligt de Fláajökull, een gletsjertong waar ik ondanks mijn vele bezoeken aan de zuidkust nog niet eerder was. Aan het einde van de weg is een klein parkeerplaatsje. We zetten de auto met de neus richting de gletsjer en kijken tussen de op en neer zwiepende ruitenwissers naar de gletsjertong die bij ander weer beslist een mooie wandeling had kunnen uitlokken.

Naar de ijsgrot

De volgende dag ziet alles er heel anders uit. De lucht is helder, het zicht perfect, de temperatuur een stuk lager, de wind een stuk harder. Vandaag ga ik naar een van de ijsgrotten aan de zuidkant van de Vatnajökull. De waarschuwingsborden langs de weg, gaven een windsnelheid van 18 meter per seconde aan. Bij ons beter bekend als windkracht 8, of beter gezegd 8 Beaufort. Het is de grenswaarde waarbij de excursie nog net door kan gaan.

De excursie start vanuit een superjeep met een behoorlijke bodemvrijheid en enorme banden. Alles vanaf een maatje kleiner zou de route ook niet kunnen volbrengen. De jeeptrack waarover we rijden zit vol met diepe kuilen en ligt vol met grote rotsen. Onze gids, Reynir, rijdt behendig met de jeep over het slechte pad. De laatste drie kilometer is het zelfs voor de jeep niet meer mogelijk om verder te gaan en mogen we gaan lopen.

Afzien wordt beloond

Nadat we de eerste kilometer over zand en steen hebben gewandeld worden de crampons onder de schoenen bevestigd en betreden we het ijs. De crampons zorgen voor een stevige grip op het ijs, maar comfortabel is anders. De eerste paar honderd meter lukt het nog wel, daarna lijkt het alsof je loopt op een paar plankjes die met touwtjes aan je voeten zijn vastgesnoerd.

De winterjas, handschoenen, das, muts, het zijn geen overbodige items. De wind raast over de gletsjer en zo nu en dan moet je je echt schrap zetten om te zorgen dat de wind de benen niet onder je heupen vandaan blaast. Na een klein uurtje wandelen staan we in de ijsgrot, beschut voor de wind. Iedereen gaat op zoek naar de mooiste plekjes, de leukste doorkijkjes en de meest grillige vormen die hier in het 1000 jaar oude ijs door weersinvloeden van de laatste jaren door de natuur zijn gecreëerd.

 

 

 

De verborgen vallei

Deze ochtend spring ik zowat uit mijn bed. Mijn ontbijt gooi ik het liefst zo snel mogelijk naar binnen. Ik wil op pad. Op pad naar “de verborgen vallei”. “Verborgen” is misschien wat overdreven, en je hoeft ook geen “Indiana Jones” te heten om de vallei te vinden, maar je vindt aan de hoofdweg geen bordje met daarop “Verborgen Vallei 3 km”. De weg naar de vallei is van het type dat lijkt op te gaan in het landschap. Een bijna anonieme weg waar je zo aan voorbij rijdt, behalve als je weet wat je aan het eind van de weg vindt.

Ik moet ook even turen voor ik de juiste afslag vind, en als ik op de weg rijd, kijk ik veelvuldig in mijn spiegels om te zien of ik niet word gevolgd. Dat klinkt paranoia, maar er is echt een reële kans dat een automobilist geen idee heeft waar ik heen rijd, maar ik rijd ergens heen, dus er is vast iets te zien. En geloof me, dat is me in het verleden herhaaldelijk overkomen. Al sluit ik dan maar even niet uit dat ik misschien toch enigszins paranoia ben.

Aan het einde van de weg vinden we een plek waar we de auto kwijt kunnen. Het is wel een tegenvaller, want er staat al een auto. Iemand was mij voor en heeft ook de verborgen vallei ontdekt. De tegenvaller wordt meteen gecompenseerd door een meevaller. Twee mensen komen ons tegemoet, stappen in de auto en rijden weg.

Omgooien, aantrekken of aandoen

De rugzakken staan al vertrek klaar in de auto. Het is een kwestie van omgooien/ aantrekken/ aandoen of hoe je dat ook noemt als je een rugzak op de daarvoor bestemde plek bevestigd. De hemel is blauw met hier en daar een wit wolkje. Goeie omstandigheden voor een “nieuwe” ontdekking.

Het uitzicht wordt vanaf het eerste moment gedomineerd door de 1442 meter hoge besneeuwde bergtop Drangaklettur. Het uitzicht wordt na het nemen van iedere volgende heuvel, na iedere bocht, bij iedere stap interessanter. Het is dan ook bijna onmogelijk om de camera tussen opnames door weg te leggen. De herfstkleuren in de lage begroeiing maken het er ook niet makkelijker op.

Na een te korte wandeling staan we oog in oog met de Múlagljufur. De waterval Handgandifoss springt meteen in het oog. De smalle maar bijna 120 meter hoge waterval is dan ook bijna niet te missen. In de verte zien we ook de ongeveer 50 meter hoge Múlafoss. Minder indrukwekkend, maar wel recht onder een hagelwit besneeuwde bergtop. Voor de fotograaf komt hier wel een enorme uitdaging. Ongeveer 60% van de kloof ligt in de schaduw, de rest in de zon. Soms is een beetje bewolking eigenlijk beter.  

We wandelen nog een stuk verder. Een klein stuk van het pad gaat over een erg smalle kam. Zowel links als rechts kijk je ver in de diepte. Wat extra concentratie kan hier geen kwaad. Eenmaal dit stuk gepasseerd, is het zoeken naar een weg omhoog. Een pad is hier niet, maar wel het verlangen naar een nog mooier uitzicht. We stappen verder over kleine beekjes en de lage begroeiing. Langzaam wijkt die begroeiing steeds verder uiteen om plaats te maken voor los gesteente. Niet veel verder wandelen we enkel nog over het losse gesteente waar hier en daar een dapper plantje nog probeert te overleven.

Nog één klim, en dan het uitzicht

Nog slechts een kleine maar steile klim ligt voor ons voor het ultieme uitzicht. Maar eenmaal de klim bedwongen kijken we uit over een van de mooiste landschappen van Zuid IJsland. Een uitzicht over een paar van de mooiste uitlopers van de grootste gletsjer van Europa. Ook kijken we van hieruit over de drie meren: Fjallsárlón, Breiðarlón en het Jökulsárlón. Zo dicht bij, en tegelijkertijd zo ver weg.

Een interessante wolkenpartij trekt langzaam over ons uitzicht. Ik vind het een prachtig gezicht en begin de optrekkende bewolking vast te leggen met mijn camera met een extra lange sluitertijd om zo wat meer dynamiek in de voorbij drijvende wolken te krijgen. Ans loopt alvast een stukje naar beneden. Tijdens het maken van slechts twee lange sluitertijd opname lijkt de tijd en de wereld voor mij stil te staan. Als ik naar beneden kijk zie ik Ans druk gebaren. Door de wind en de afstand kan ik haar niet verstaan, maar ik zie wat ze bedoeld. Ze wil alvast een stukje naar beneden lopen. Ik gebaar dat ik dat oke vind en wil verder gaan met mijn foto‘s. Dan zie ik dat Ans naar de wolken wijst, en dan zie ik ook waar de haast om naar beneden te gaan vandaan komt.

Vluchten voor het weer

De wolken komen nu wel heel erg snel, maar worden ook heel snel donker. Vlug pak ik mijn camera in, hang mijn statief aan de rugzak, maar nog voordat ik een stap kan verzetten sta ik in een flinke sneeuwbui. Ik haast me ook een stuk naar beneden waar ik iets minder dicht aan de rand van een redelijk diepe kloof sta. Al snel ben ik weer bij Ans, en haasten we ons samen naar beneden.

Zo snel als de bui op kwam zetten, zo snel is hij weer over. De zon komt weer terug en begroet ons met een mooie regenboog. We wandelen rustig terug naar beneden. In de verte zien we veel auto‘s over de hoofdweg rijden, waarschijnlijk zijn de inzittenden onderweg naar een van de ijsbergenmeren, onwetend van het mooie stukje natuur waar ze aan voorbij rijden.

Onderweg naar onze volgende overnachtingsplaats rijden we ook nog even naar het Fjallsárlón met zijn imposante gletsjer. Vanuit de sereniteit die we zojuist bij de Múlagljufur hebben ervaren, komen we in de hectiek van deze toeristentrekker. Net voor ons is een oversized bus gestopt met daarin veel meer mensen dan je in eerste instantie voor mogelijk zou houden. De overgang is groot. Een grote colonne van druk pratende mensen gaat ons voor. Ans en ik kijken elkaar lachend en veel begrijpend aan. We blijven niet erg lang, en rijden weer verder.

We sluiten deze dag af bij het zwarte strand bij Jökulsárlón en genieten van het spel tussen ijsbergen en golven.

 

 

De Sirenen zingen…

Een gecoördineerde actie samen met al mijn zintuigen. Alsof mijn handen en voeten een eigen wil hebben. In een korte tijd glijden mijn ogen over de spiegels, laat mijn rechtervoet het gaspedaal los terwijl mijn linkerhand het hendeltje links van het stuur omhoog duwt. Even later rijd ik de laatste zes kilometer over weg 215 in Zuid-IJsland, recht naar het strand Reynisfjara.

Het diep zwarte strand, beroemd om zijn basaltkolommen en rotspunten Reynisdrangar, werd in 1991 door National Geographic nog opgenomen in de top 10 van de mooiste, niet tropische stranden van de wereld.

De zon, maan en sterren, getuigen van de eeuwigheid

Diepzwarte voetsporen, afdrukken in het zand, volgen mij naar de plaats op het strand waar rotsen en golven een eeuwigdurende strijd om het bestaan voeren. Waar het in een mensenleven lijkt, alsof de rotsen dapper stand houden, weten zon, maan en sterren, “de” getuigen van de eeuwigheid wel beter. Onder het geweld van de voortdurende golven, op hun beurt geholpen door de wind zal uiteindelijk de grootste rots zijn vermalen tot zand. Hetzelfde zand waarin mijn voetsporen duidelijk zichtbaar zijn tot de volgende fase van eb en vloed.

Daar waar mijn voetsporen ophouden sta ik stil. Het zwarte zand dat voor mij ligt, is onaangeroerd sinds de laatste golven stuksloegen in de branding en het koude water als een smetteloos witte deken over het gitzwarte strand voortstuwde . Hoe lang zit ik hier? Waarom ben ik “weer” hier? Ik heb geen idee. Ik kijk, ik wacht en geniet van iedere golf die dan weer subtiel, dan weer met volle kracht stukslaat op de weerloze rotsen liggend in de branding. Ik geniet van de grotere golven, ver weg in de oceaan die een aanval aandurven op een van de tot 60 meter hoge staken, Skessudrangar, Landdrangar of Langhamrar. Versteende trollen volgens de IJslandse volksverhalen, maar in werkelijkheid de overblijfselen van vulkanische activiteit uit een ver verleden.

Ik moet hier zijn. Ik heb geen keuze als mijn Sirenen zingen.

De canyon van de Skoga

Over een paar dagen heb ik een afspraak staan bij Jökulsárlón. Weliswaar geen bevestigde afspraak, maar voldoende reden om langs de zuidkust, IJsland verder in te rijden. Langs de zuidkust is genoeg te zien en te doen, maar we gaan voor kwaliteit, en niet voor kwantiteit.

De parkeerplaats bij Skogar is goed gevuld, maar we vinden nog een plekje. We bereiden ons voor op een stevige wandeling. De weersvoorspellingen zijn niet super, dus regen- en warme kleding moet mee, net zoals voldoende calorieën en water.

De generatiekloof

We lopen in de richting van de Skogafoss, de waterval die het plaatsje Skogar beroemd heeft gemaakt. Nog voordat we halverwege de weg naar de waterval hebben afgelegd nemen we toch maar de afslag naar de trap die naar boven toe leidt. Beneden is het wat mij betreft te druk, al zou je je hier best lang kunnen vermaken met het kijken naar de mensen. Vooral het poseren voor “de” foto neemt tegenwoordig absurde vormen van kopieergedrag aan. Er zijn een klein aantal poses met slechts kleine variaties, maar op veel verschillende plekken zie je dezelfde poses. Ook de knuffels, Playmobilpoppetjes of andere snuisterijen krijgen op de foto’s tegenwoordig een prominente plek. Ach, het zal de generatiekloof wel zijn, want ik begrijp het allemaal niet meer zo goed.

Wij beginnen aan de ruim 400 treden naar boven waar je kunt kiezen tussen een uitzicht platform, of een wandeling stroomopwaarts langs de rivier. Terwijl ik steeds meer traptreden achter mij laat denk ik terug aan mijn eerste wandeling naar boven. Een trap was er toen niet. Er was iets wat het meeste weg had van een schapenpaadje, wat je ook wel een kuitenbijtertje kon noemen. Wat moest ik vaak even wachten om mijn kuiten niet in vuur en vlam te zetten. En wat was het leuk om eenmaal boven te weten dat je de prestatie niet voor niets had geleverd.

IJsland in al zijn pracht

Als we boven aankomen draaien we nog voor het uitkijkplatform het pad dat parallel met de rivier loopt in. We hoeven niet eens heel ver te lopen om het gevoel van “vroeger” weer terug te krijgen. De mensenmassa blijft achter. Slechts een handjevol mensen, waarvan je aan de rugzakken of het ontbreken daarvan kunt zien dat ze niet ver zullen wandelen begeleid ons nog in de eerste 500 meter, daarna wordt het stiller en stiller. Het IJsland gevoel komt terug.

Nog even kijken we om naar de mensenmassa, druk bezig met de poses waaruit thuis zal moeten blijken hoeveel plezier ze hebben gehad. Het toppunt van plezier is volgens mij nog steeds de “kijk ik hang in de lucht” pose. Die gaat meestal niet in een keer goed, en moet verschillende keren over. Zo zie je maar weer, je hoeft niet ver te wandelen op IJsland om je conditie te verbeteren. Poseren is ook topsport. Ik kijk nog een keer om, en zie dan nog een nieuwe pose. Een jongen die de handstand kent wordt op de camera voor de eeuwigheid vastgelegd.

Een canyon vol schoonheid

Wij lopen nog een stukje verder, en de geluiden achter ons verstommen, en de mensen die we nog zien zijn enkel mensen in de verte. We zijn (bijna) alleen met de vele fotogenieke plaatjes die de rivier Skoga te bieden heeft.

Weg van de massa beginnen mijn zintuigen weer volop te reageren op de omgeving. Ik ruik de herfst, proef de nevel, opgestuwd door de woeste watervallen in de rivier Skoga, zie het natuurgeweld van het wassende water, herontdek de schoonheid in de diepe kleuren van het najaar.

We lopen verder en verder langs de rivier waar het water dan weer diep in een kloof onder ons weg stroomt, en waar we even later weer oog in oog mee komen te staan. Net als we gewend zijn dat de wind in de oren ruist valt de wind weg en volgt een oorverdovende stilte. Als we het te koud krijgen en met de winter accessoires onze kleding aanvullen gaat de zon weer schijnen waardoor de accessoires al snel weer in de rugzak verdwijnen. Zonder aankondiging, en zelfs zonder wolken recht boven ons staan we plotsklaps toch weer in een regenbui.

Door alle schoonheid van de kloof maken we niet echt veel kilometers. De passie van de fotograaf zorgt voor een stevige rem op de af te leggen afstand. Als de lucht dan echt dicht begint te trekken vinden we het beide tijd om terug te keren. Een flinke hagelbui bevestigd de juistheid van onze zojuist gemaakte keuze. Zo nu en dan weten enkele zonnestralen door het wolkendek te breken. Hagel en regen kunnen ons zo niet deren. Onze zintuigen weten ons ervan te overtuigen dat we druk bezig zijn te genieten.

 

 

Gjaín, op bezoek in een sprookje van Grimm

Gjaín, fonetisch geschreven lijkt het wat op Kjouwin, maar dan met een zachte K. Gjaín is nergens groot in. Het heeft een aantal basaltconstructies, een aantal ruige rotsen, kromgegroeide berkenboompjes, een meertje, een riviertje en wat kleine watervalletjes. De manier waarop deze elementen zijn samengevoegd, geven je echter het idee in een groot sprookje te wandelen.

De stormen van de afgelopen weken, hebben al genadeloos afgerekend met de afgestorven blaadjes van de kromgegroeide berkenboompjes. Lager in het landschap, stromen de kleine watervallen tussen weelderig groen mos, en bruine grashalmen. Tussen de kale kromme takken zou ieder moment een heks, een trol of een boze fee tevoorschijn kunnen springen, en een vloek over je uit kunnen spreken. Beneden bij de waterval is het domein van Tinkerbell, sneeuwwitje, en wie weet een paar van de zeven dwergen.

Een (kort) moment van bezinning

Het kan ook bijna niet anders dan dat je in deze omgeving tot rust en bezinning komt. Er is één punt waar ik bijna altijd als ik hier kom, als eerste naar toe loop. De watervalletjes hier vormen tesamen zo´n mooi decor dat ik qua fotograferen altijd wat gretig wordt.

Ik heb net mijn camera opgesteld, het licht gemeten, mijn “droomlandschapsfilter” op de camera geïnstalleerd als aan de overkant van de rivier plots een fotograaf aankomt, en zijn statief precies in “mijn” foto opstelt. Even verdwijnt mijn moment van rust en bezinning, en vervloek ik de rode jas aan de overkant.

Ik richt me even op een paar andere elementen in het landschap, en ben opgelucht als ik zie dat de rode jas uit het zicht verdwijnt. Tegelijkertijd met zijn verdwijnen, arriveren twee nieuwe fotografen. Snel schiet ik mijn “beelden”, maar zie ook dat deze twee heren iets minder lef hebben en zich niet wagen op de natte gladde ondergrond. Ik krijg en neem de tijd en ruimte voor het maken van mijn shots.

Soms ben ik snel tevreden

Na deze shots ga ik op zoek naar de gemiste kansen van mijn vorige bezoeken. Er is altijd meer te zien in een landschap dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Het verschil tussen kijken en zien. Als fotograaf ben ik altijd bezig met kijken en proberen te zien wat anderen hebben gemist. Als het mij dan lukt om dit zien, om te zetten in een mooie plaat, heb ik voldoende aan één goede foto om met een brede lach op mijn gezicht de nacht in te gaan, op weg naar een volgende dag.

 

 

 

Een onbekend stukje kust

Een tip die we kregen van onze gastheer, Frans in Borgarnes is de kust bij Melasveit. Wie heeft daar ooit van gehoord? Ik kwam regelmatig langs de afslag als ik van Akranes naar Borgarnes reed, maar nam nog nooit de moeite om de afslag te nemen.

Melasveit is dan ook niet meer dan een verzameling boerderijen. Dat de kust hier bijzonder is weten volgens mij alleen de IJslanders. De kust wordt wel beschreven in een van de IJslandse wandelgidsen, maar is zover ik weet nooit vertaald.

“Ga wel bij laag water”, zij Frans, anders kom je niet voorbij de bocht.

Eb

Het is dan ook laag tij als we de afslag naar Melasveit nemen. Op de gok nemen we de afslag naar een van de boerderijen om na te vragen vanwaar we het beste kunnen vertrekken. Als de deur open gaat stormen meteen twee honden naar buiten. De jonge dame die de deur opende legt ons uit waar we heen moeten gaan, en drukt ons op het hart om niet met de auto op het strand te gaan. Nu was dat ook niet de bedoeling, en kunnen we zonder meer haar advies over nemen. We mogen de auto op hun erf parkeren, wat wel erg makkelijk is, want het enige alternatief om de auto kwijt te raken is op de smalle zandweg die ons naar Melasveit voerde.

We krijgen een hondje

Als we beginnen te lopen komt een van de honden ons achterna. Het baasje roept vanuit de deuropening, maar de hond heeft geen oog of oor voor het baasje. Wij zijn veel interessanter voor het beestje. Het baasje roept ons nog na of we het goed vinden als de hond met ons mee naar het strand loopt, en wij zeggen: “Oke, no problem”… We hebben een hond.

Al snel lopen we op een pekzwart strand waar veel rotsen in de branding liggen. Een mooi onderwerp voor enkele foto’s. Als we nog een stukje verder lopen, zien we wat de kust hier zo bijzonder maakt. Kliffen van 10 tot 15 meter hoog, met veel verschillende kleuren rotsen en zand, kleine grotjes, en zo te zien hele stukken wand die nog niet zo gek lang geleden naar beneden zijn gekomen.

De zwarte hond, die later Loppe blijkt te heten vanwege een wit voetje loopt trouw met ons mee, of soms ver voor ons uit. Maar hij laat ons niet uit het oog. Als wij te langzaam lopen komt hij weer even naar ons met zo’n blik van schiet nu toch eens op.

Wij blijven echter ons eigen tempo lopen. De omgeving in combinatie met dreigende luchten vraagt om veel aandacht van “de fotograaf”. Het valt niet altijd mee om alles in één beeld te vangen. De contrasten zijn vaak te hoog, en ik moet keuzes maken hoe ik de kust zo mooi mogelijk in beeld breng. De rood/oranje kleuren in de wand zijn prachtig, maar moeilijk in een bijzondere compositie vast te leggen.

 

Tevergeefs proberen droog te blijven

We blijven te lang op het strand rondlopen en willen alles in ons opnemen. Dan valt het mij op dat een van de rotsen die net op het strand lag, nu bijna onder water is verdwenen. Hele stukken waar we straks nog wandelden zijn plots verdwenen en hebben plaats gemaakt voor water. De vloed komt op, en wij hebben nog maar beperkte tijd om weer droog voorbij de bocht te komen. We versnellen onze pas en komen zo droog voorbij de bocht, tenminste we zouden droog voorbij de bocht zijn gekomen als het ondertussen niet keihard was gaan regenen.

Loppe had er voor kunnen kiezen om hard naar huis te lopen en zich bij de kachel op te warmen, maar hij kiest voor ons gezelschap. Bij de boerderij nemen we afscheid van Loppe, en rijden we terug naar Borgarnes.