We rijden verder naar het noorden. De dagen worden snel korter, de temperaturen lager. De winter staat om de hoek, klaar om toe te slaan. De winter heeft deze dag uitgekozen voor een eerste slag. In de bermen ligt al een dun laagje opgewaaide sneeuw. Wolken drijven langzaam voor de zon, en bij iedere kilometer die we afleggen wordt het landschap witter.
Er volgen vele kilometers waar de ruitenwissers zachtjes de sneeuwvlokken van de ramen schuiven, de verwarming zachtjes warme lucht de cabine in blaast en de motor van onze auto slechts zachtjes ronkt. Muziek van de IJslandse band Sigur Rós klinkt op bijpassend geluidsniveau door de auto. De wereld om ons heen wordt kleiner en kleiner.
Hoe graag zou ik stoppen om foto’s te maken van dit serene landschap, maar het ontbreken van geschikte uitwijkmogelijkheden of parkeerplaatsen laten mij doorrijden. Ik sla de beelden op in mijn geheugen, al weet ik dat in mijn herinneringen deze beelden met de jaren alleen maar mooier zullen worden, want dat is wat onze hersenen doen met herinneringen. Als ik niet stop om foto’s te maken zal mijn geheugen me over enkele jaren proberen wijs te maken dat de sneeuw in alle kleuren van de regenboog rondom ons heen neerdwarrelde.
Het duurt lang, of in ieder geval lijkt het lang te duren voordat ik een parkeerplaats vind waar ik mijn eerste echte winterplaatjes kan schieten. Mijn schoenen zakken weg in een twintig centimeter dikke laag, witte poedersneeuw. Het is koud, maar niet te koud, het waait, maar niet te hard, het sneeuwt maar wel zachtjes, ik geniet, maar wel enorm. Rondom ons is de wereld ontdaan van alle kleur. De wereld is wit met hier en daar een accentje zwart.
Als we verder rijden wordt het zicht langzaam beter. De wereld om ons heen groeit, en de zon priemt zo nu en dan tussen de wolken door. Donkere wolken, met een potentieel voor veel neerslag zorgen voor grote contrasten met het witte sneeuwlandschap. We rijden door een bijzonder landschap. Waar we kunnen zetten we de auto even aan de kant, soms om wat langer om ons heen te kijken, en soms om ook snel een paar foto’s te kunnen schieten.
De weg aan de oostzijde van de waterval Dettifoss, is afgesloten. We steken de brug die over de Jökulsá á Fjöllum gaat over, en nemen een paar kilometer verderop de afslag die naar de westzijde van deze imposante waterval leidt. Ik heb het nooit begrepen. De Dettifoss is alleen goed in al zijn kracht vanaf de oostzijde zichtbaar. De nevel die deze waterval in zijn 44 meter diepe val opstuwt waait in 95% van de tijd naar de westzijde. Toch heeft de regering van IJsland ervoor gekozen om de weg aan de westzijde te asfalteren, en de weg aan de oostzijde, een gravelweg niet of bijna niet meer te onderhouden. Ik heb ooit vernomen dat hier wat geld onder de tafel is doorgeschoven om voor deze onlogische variant te kiezen.
Voor mij hoeft de wandeling naar de Dettifoss dan ook niet zo nodig. Anderhalve kilometer stroomopwaarts ligt nog een andere waterval, de Selfoss. Voor deze waterval maakt het niet zo heel veel uit van welke zijde je hem benaderd. Beide zijden zijn mooi en bijzonder fotogeniek. Bij deze waterval komt over een lengte van enkele honderden meters op verschillende plekken het water over een 11 meter hoge wand naar beneden gestroomd.
Dit keer is het anders. Alleen over de eerste honderd meter stroomt water naar beneden. De rest staat droog. In eerste instantie valt me dat wat tegen, maar als ik iets langer blijf kijken zie ik toch wel mogelijkheden voor “andere” foto’s. Plekken waar je normaal gesproken niet kunt komen zijn nu makkelijk toegankelijk. Ik loop even rond, maak wat opnames die ik bij het terugkijken toch afkeur of in ieder geval niet bijzonder genoeg vind. Na een tijdje vind ik mijn plekje. Oke, mijn statief staat half in het water, en om mijn voeten droog te houden staan ze ongeveer een meter uit elkaar wat niet echt stabiel aanvoelt. Maar bij het kijken door de zoeker weet ik dat ik nu goed zit. Dit worden de opnamen waar ik later nog met plezier naar zal terugkijken.
Tevreden lopen we terug richting parkeerplaats. Halverwege draai ik me nog even om. Meestal resulteert zo’n laatste blik terug er altijd in dat ik mijn camera toch nog een keer tevoorschijn halen moet. De droge wand waar anders het water overheen stroomt verdient een eigen foto. Zelden heb je zo’n mooi zicht op het achterste deel van de waterval. Een voor mij unieke ervaring die ik vast moet leggen. Ik ben ook enorm gecharmeerd van de wolkenlucht en het licht achter de waterval en gun mezelf de tijd om van deze combinatie ook wat foto’s te maken.
Omdat we toch dichtbij zijn lopen we toch maar even naar de Dettifoss. Ik had dat beter niet kunnen doen, want het zicht maakt me alleen maar melancholischer. Ik verlang terug naar de tijd dat je hier naar beneden kon wandelen over een slecht modderspoor waarbij je zo dichtbij de waterval kon komen dat je je bijna één voelde worden met het watergeweld. Het modderpaadje is vervangen door een metalen trap met antislip treden en een leuning. Voor de trap hangt een geel/wit lint met daaraan een bordje dat de trap gesloten is. Waar is de tijd gebleven dat je zelf je risico maar moest inschatten of je naar beneden wilde wandelen, en hoe dicht je dan bij de rand wilde komen. Nu wordt er voor ons besloten. Tot hier en niet verder.
Een strak uit hout en metaal opgebouwd wandelpad hoog boven, en ver van de waterval is het enige wat nu nog rest om de waterval van uit een verkeerde hoek te kunnen bekijken. Nee, de Oostzijde heeft de voorkeur.
Zonder mijn camera tevoorschijn te halen draaien we weg van het platform. Terwijl mijn humeur ongelijk evenredig is gedaald ten opzichte van mijn onbegrip over dit westelijk uitzichtpunt, wandelen we terug naar de auto. De wind en de wolken hebben ter compensatie voor mijn melancholische bui, een mooi uitzicht voor ons samengesteld.
De camera komt weer tevoorschijn, net zoals een lach op mijn gezicht.